HomeEverdingenOns huisBewonersWeerstationDorpKorte MeentFortDiefdijkBedrijvenNaburige plaatsen

De Korte Meent, een verdwenen buurt in Everdingen


Jan Spek, de legendarische stroper.


Gerrit Verrips slacht een varken.


t Lot anno 2011.

Chris Will schreef onderstaand artikel in 2011 en bood het ons aan ter publicatie op deze website. Het schetst een goed beeld van de Korte Meent in het verleden. Heeft u aanvullingen of verbeteringen? Laat het ons weten!

Even ten oosten van het dorp Everdingen ligt de Korte Meent, een onopvallend buurtje dat bestaat uit enkele huizen, wat schuurtjes en moestuinen langs wat deels een onverhard pad is, deels een doodlopende weg. Ooit stonden er wel twintig huisjes over de volle lengte van de Korte Meent, nu zijn dat er nog maar vijf. De Korte Meent is een doorgaand pad/weggetje, dat dwars door het open land loopt tussen de Lekdijk en de Lange Meent. Aan de noordzijde is het nu een onverhard wandelpad en aan de zuidkant een doodlopend ‘straatje’.
Vroeger was de Korte Meent over de volle lengte een onverhard pad met aan weerszijden een sloot. In die sloot belandde ooit een doodskist, en - een andere keer - Jo de krantenbezorger met z’n brommer. Het laaggelegen pad loopt van noord naar zuid en vormt de scheiding tussen de polder Zeisdal aan de oostzijde en de Everdinger Polder aan de westzijde.

Een ‘meent’ (ethymologisch samenhangend met ‘gemeen’ en ‘gemeenschappelijk’) was vroeger de gemeenschappelijke weidegrond van een dorp voor de begrazing door vee. In Everdingen is sprake van een Lange Meent en een Korte Meent. Deze doorgaande weg en het voetpad vormden mogelijk ooit de begrenzing van en de toegang tot die gemeenschappelijke dorpsweide achter Everdingen (de huidige Everdinger Polder?). Op de kadastrale kaart (minuutplan) van 1880 en een militaire kaart van 1904 ligt langs de bijna kaarsrechte Korte Meent een rij van meer dan 20 kleine huisjes. Daarmee was de Korte Meent rond 1900 zelfs de dichtstbevolkte ‘straat’ van Everdingen. Maar opvallend genoeg was het buurtje nogal ver van de eigenlijke dorpskern gelegen. In 1963 staan er aan de Korte Meent nog elf huizen, waarvan een enkele onbewoonbaar verklaard; tegenwoordig staan er nog maar vijf huizen.
Bijna de gehele strook van de in 1832 nog onbebouwde percelen was in bezit van ‘het gemeen land van Everdingen’ (de gemeente). Eén perceel met een huis erop was eigendom van de ‘Algemene armenkas’, een ander met een huis erop was van de ‘Gereformeerde diaconie van de kerk’. Door de bevolkingstoename en de daarmee samenhangende sociaal-economische problemen werden de meeste percelen aan de Korte Meent in de loop van de 19de eeuw voor bebouwing beschikbaar gesteld aan behoevende dorpsgenoten. Veel van de simpele huisjes van deze achterafbuurt hadden toen nog wanden van horden, gevlochten wilgen tenen aangesmeerd met klei, en een rieten dak. In de armzalige arbeiderswoningen woonden voornamelijk boerenknechten en daggelders. ’s Winters waren velen van hen werkeloos en verkeerden veel gezinnen aan de Korte Meent in grote armoede. Dorpsgenoten kwamen zelden in deze afgelegen buurt waar nogal wat vervaarlijke honden rondliepen.
In de loop van de tijd (vooral tussen 1900 en 1910) werden verschillende van de bouwvallige huisjes onbewoonbaar verklaard en gesloopt, omdat ze niet aan de wooneisen voldeden. Slechts enkele werden daarna in steen herbouwd. We gaan het rijtje af van de Lekdijk tot aan de Lange Meent, op volgorde van noord naar zuid. Daarbij noteren we de oude huisnummering van begin 20ste eeuw en beschrijven we de bewoners in de periode 1900 tot ca. 1965.

A7/A8. (nu huisnr. 11) Onderaan de Lekdijk, links van waar vroeger het Meentpad begon, ligt het toen ook al stenen dijkhuis, dat tegenwoordig “’t Lot ” heet. Hier woonde aan het begin van de twintigste Pieter Adrianus van Heijst (1862-1924) en zijn vrouw Maria van Aken (1868). Hun oudste zoon Aart (1894) was fietsenmaker op het dorp bij smid Ruis. Aart had de slopende ziekte tbc en is hieraan vroeg gestorven, in 1926. Andere nakomelingen waren Adrianus (1896), Wilhelmina Adriana (1899), Catharina Maria (1901), Johanna Lambardina (1904) en Adriana Maria (1907). Het inkomen van vader Van Heijst werd in 1904 op 350 gulden geschat. Na Van Heijst woonde hier Piet van Rossum (1880) en diens vrouw Maria (Mie) Verwey (1884). Piet, aanvankelijk boerenarbeider, ging bij een aannemer in de waterbouw werken en legde kribben; ook werkte hij wel op Fort Everdingen. De dorpskinderen vonden Mie eng, want ze had een soort weggevreten neus. Vervolgens woonde hier de stoffeerder Jan Meydam en zijn vrouw Lotje Uitman. Zij noemden hun dijkhuis ‘’t Lot’, naar de voornaam van de vrouw des huizes.
Rechts van ’t Lot lag het pad van de Korte Meent (tegenwoordig begint dit wandelpad links van ’t Lot). Onder aan de ‘heugt’ lag een put waaruit constant kwelwater omhoog borrelde, dat naar de naast het Meentpad gelegen sloot liep.

A9. Onder aan de dam, waar nu een houten schuur staat, lag rond 1900 de woning van de bejaarde metselaar Hendrikus Spronk of Sprong (1833), weduwnaar van Cornelia Brouwers. Zoon Johannes (1868-1939), ook metselaar, vestigde zich in 1902 met zijn vrouw Johanna Werkhoven (1864-1941) als metselaar-kastelein in café Den Hommel op de hoek Poldersteeg-Lange Meent.

A10. (nu huisnr. 7A) Op de plek van de huidige houten woning stond het huis van de familie Van Arnhem, dat kort voor 1900 afbrandde. Stoffeerder Gijsbert van Arnhem (1881-1962) bouwde samen met een van z’n broers een nieuw huis. Gijs en zijn vrouw Geertrui van der Linden (1906-1943) kregen negen kinderen. Zoon Johannes (1925-2001), bijgenaamd Jopie de Rol en zijn vrouw Marie Merton (1947-2009) betrokken later de ouderlijke woning. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Truus, Joop en Ria.

A11. (nu huisnr A11), werd in 1905 afgebroken. Hier woonden voordien boerenarbeider Gijs van Hemert (1828-1903) en diens vrouw Neeltje Middelkoop (1841-1905) met hun twee kinderen Jan (1880) en Teuntje (1887-1905).

A12. (nu Korte Meent 9) was het huis van Johannes van der Linden (1858), weduwnaar van Sandrina van Arnhem. Ze hadden vier kinderen: Gerrigje (1889), Cornelis (1891), Geertruida (1893) en Johanna (1897). Vervolgens trok hier Huig van der Linden in, getrouwd met Alida van der Hoef. Daarna werd de woning bewoond door Kees van der Linden, een vrijgezelle dagloner. Volgens overlevering stonk hij een uur in de wind. De inrichting van zijn huis bestond slechts uit een tafel met stoel en een bed. Op die tafel lag altijd een enorme laag opengeslagen uitgelezen kranten. Kees verjaagde de spreeuwen uit de boomgaard met een klappertjespistool. In 1965 sloopte Gerrit Tussenbroek (1928) de houten woning en bouwde een stenen huis dat hij betrok met zijn vrouw Mien Goes (1930-1998).

A13. In dit al weer lang geleden afgebroken huisje woonden Peter Dubbers (1840-1911), diens vrouw Maaike de Jong (1848) en hun kinderen Arie (1872), Antonie (1878), Cornelis (1882) en Dirk (1892). De vrijgezellen broers Arie en Dirk Dubbers bleven er na de dood van hun ouders wonen. Het huisje was erg smerig. Arie speelde accordeon en Dirk droeg altijd een dikke duffelse jas met een touw erom. Aan de binnenkant van de jas zaten zakken genaaid, vol met geld; hij droeg zijn ‘kapitaal’ altijd bij zich. De kinderen op het dorp waren allemaal bang van de zonderlinge Dubbers. Dirk, bijgenaamd ‘de Koperen Koning’, is in 1976 op 84-jarige leeftijd overleden.

A14. Dan volgde de inmiddels verdwenen woning van de polderwerker Hendrikus van Hees (1860) en diens vrouw Johanna van Arem (1867). Het was een gezin met zes kinderen. Daarna woonde hier Jan van der Ent, die op de steenfabriek in Culemborg werkte of in de grienden. Ook zoon Cor of Kees - die een Dafje reed - en een dochter hebben er nog gewoond. Deze locatie aan de Korte Meent stond ooit enige tijd bekend als ‘Klein Amsterdam’ vanwege de vermeende losse zeden.

A16. Het volgende huisje van Hendrika de Ridder (1834-1911), weduwe van Anthonie Piek, werd direct na haar dood afgebroken.

A17. Dan was er het huisje van boerenarbeider Johannes Kerkhof (1841-1910), weduwnaar van Geertrui Toonen. Ze hadden vijf kinderen. Zoon Jan Kerkhof (1877), een los werkman bleef er later wonen. Vervolgens werd het betrokken door mevrouw Habers, meisjesnaam Klara Flesch, Duitse van afkomst. Ook dit huisje is inmiddels afgebroken.

A18. Hetzelfde lot onderging het huis van de boerenknecht Bart Brouwer (1854). De dagloner was gehuwd met Anthonia; ze kregen drie kinderen: Hanna (1884), Johannes (1890) en Bartus (1894). Bart junior was de volgende bewoner, samen met zijn vrouw Mien van Sprundel.

A19. Deze woning is eveneens verdwenen; hier woonde tot 1903 de boerenarbeider Paulus van der Mispel (1821-1903), weduwnaar van Riekje de Waal. Hij had drie kinderen: de eerste, Johannes (1854) overleed jong, toen kwam weer een Johannes (1866), en een dochter Adrina (1869). Zoon Hannes jr. was ook boerenknecht. Toen de oude Hannes werd begraven, moest de kist op de baar over het smalle pad van de Lange Meent, dicht langs de sloot. Op een gegeven moment schoot de kist van de baar af, pardoes in de sloot! Vanwege dit voorval zou Hannes niet in gewijde aarde begraven zijn, zo gaat het verhaal. Kleinzoon Hannes (1890) huwde Bets van Arnhem en werkte op de steenoven in Culemborg.

A20. Hier woonden Dirk van Rossum (1848) en Gerrigje Brouwer (1852) met hun zes kinderen: Johannes (1879), Pieter (1880), Gerrigje (1884), Janna (1893), Theodorus (1897) en Roelof (1898). Daarna kwamen bokkenboer Toon Vroege en diens vrouw Mensje als bewoner. Toon was een aparte figuur en had karakteristieke bakkebaarden. Hij fokte geiten; die kon je met oostenwind in Everdingen ruiken. Later woonde hier Toon Vermeulen, getrouwd met Geertje van Zanten. Toon stond bekend als Toon de Bult, vanwege zijn handicap. Zoon Jan geraakte later aan lager wal.

A21. (nu huisnr. 4) Dit huis was rond 1900 bewoond door Willem van Kessel (1836-1912) en diens vrouw Annigje Dubbers (1835-1906); ze hadden vijf kinderen. Zoon Frans van Kessel (1877), los werkman, nam het huis na de dood van zijn vader in 1912 van de familie over voor 300 gulden. Hij was getrouwd met Hanna Brouwer(1884-1948). Het echtpaar bleef kinderloos. Daarna trok de fabrieksarbeider Gerrit Ponsen met zijn vrouw Jannigje Doeser in de woning. Een van hun moeilijk opvoedbare kinderen werd bij hen weggehaald. Vanaf 1962 woonden hier de grondwerker Jan Verrips en Jannigje Verkuil.

A22. In dit huisje, dat al in 1903 werd afgebroken, woonde Maria de Stigter (1831-1903), weduwe van Jan de Heer.

A23. Hier woonde boerenknecht Jacobus de Leeuw (1862) met Geertruida Boksteijn (1871) en hun vele kinderen, van wie enkele jong gestorven: Johanna Elisabeth (1890), Hermanus (1892), Johannes Marinus (1894), Arie (1902-1903), Simon Johannes (1905), Martinus Johannes (1906), Johanna Maria (1908-1909), Jacobus Gerardus (1909-1910) en nogmaals Jacobus Gerardus (1911-1912).

A24. (nu huisnr. 3) Hier woonde boerenknecht Anthonie Dubbers (1833-1905), weduwnaar van Francisca Driessen, met een aantal kinderen en kleinkinderen. Zoon Dirk, boerenarbeider, was de laatste bewoner vóór de afbraak. Het gezin vertrok later naar de fortwachterswoning op Fort ’t Spoel. De Dubbersen werden grote aannemers in de bruggenbouw. In dit huis kwam vervolgens Arie (Aaigie) Verrips, die het huis met zijn vrouw Cornelia van Leeuwen aanvankelijk huurde en omstreeks 1933 aankocht. Ze hadden twee zonen: Gerrit (1927-2012) en Jan (1933). Zoon Gerrit bleef in het huis wonen en woont er nog. Hij zat 12 jaar in de wegenbouw en was 15 jaar boerenknecht bij Stravers aan de Lekdijk. Ook werkte hij 2 jaar bij de Heidemij en 5 jaar bij Weverwijk aan de Diefdijk. In zijn vrije tijd was hij illegaal huisslachter in de omgeving. In een klein kamertje woonde aanvankelijk ook nog lang ene Dirk Dubbers, bijgenaamd ‘rooie Dirk’ met een bult.

A25. Werd bewoond door boerenknecht Frans Wammes (1858). Vervolgens door Hendrik Doeser, los werkman en diens vrouw Cornelia van Os. Ze hadden drie kinderen: Kobus, Jannigje en Annigje. Zoon Kobus huwde Mien Bruines en dochter Jannigje trouwde Gerrit Ponse.

A26. Deze inmiddels gesloopte woning werd tot 1907 bewoond door smidsknecht Willem van Arnhem (1858) die in 1881 huwde met Wilhelmina van de Mispel (1858). Ze kregen in dit huisje 9 kinderen. In 1907 vertrokken ze naar Vreeswijk. Daarna woonde hier een legendarische stroper: Jan Spek. Zijn echte achternaam luidde Van Arnhem, verbasterd in het dialect tot Van Arem. Jan Spek had een grote zwarte baard (later wit). Hij was de schrik van al het klein wild, want vlees en vacht brachten geld op. De Everdingers brachten hem hun overschot aan katten; Jan vilde ze, braadde ze en at ze op. Ook deed hij in mollenvellen. En geregeld lag hij overhoop met de dorpsveldwachter. Dochter Mien Spek (Wilhelmina Hendrika van Arem), een bijzonder knappe vrouw (‘ze leek op de Zangeres Zonder Naam’), werd dienstbode in Tilburg.

A27. (nu huisnr. 2) In de een na laatste woning woonde omstreeks 1900 Johannes IJsakker (1826-1911), een boerenarbeider en weduwnaar van Bartje de Ridder. Ze hadden een zoon Antonie (1868), die eveneens bouwman was. Deze Anton IJsakker was een klein mannetje met twee gouden oorringen. De kinderen uit de omgeving waren bang van zijn vrouw Lena van Rooijen (1886). Lena en Toon hadden twee kinderen: Johanna Cornelia (1910) en Cornelis Hubertus (1912). De katholieke Toon IJsakker ging dagelijks naar de kerk. Als de kinderen uit de buurt vroegen: ‘Toon, hoe laat is het?’, dan antwoordde hij steevast: ‘vroeg zat keinders’. Na IJsakker woonden diens dochter Leentje en schoonzoon Anton Werkhoven in dit huisje.

A28. (nu huisnr. 1) Het laatste huis aan de Korte Meent, dat met de voorgevel aan de Lange Meent ligt, werd in 1907 verkocht door Maagje van Zanten (1829), weduwe van de arbeider Teunis den Hertog (1828-1906). Ze verkocht het huis voor 175 gulden aan Willem Werkhoven, landbouwer aan de Prijsseweg. Deze sloopte het pand en bouwde de huidige woning in 1908 en verhuurde het tot 1911 aan Frans van Arnhem (1878) en diens vrouw Johanna Copier. De volgende huurders werden Willem Middelkoop (1875) en Gerrigje van Alphen (1875) en hun vijf jonge kinderen.
Huiseigenaar Werkhoven verkocht het huis in 1919 voor 900 gulden aan de landbouwer Bastiaan Verrips, die gehuwd was met Neeltje Uittenbogaard. Ze hadden vier kinderen: Aart, Maaike, Nellie en Geertje. Zoon Aart (1916-1987) betrok in 1939 met zijn echtgenote Sijgje van Weverwijk (1920) het huis. Voordien huurde Nijs Sleeuwenhoek het huis nog enige tijd. Nijs werkte in de bouw en was getrouwd met Cornelia Uittenbogaard.

Bronnen en literatuur
Met dank aan vele mondelinge informanten, met name mevrouw Sijgje Verrips-Weverwijk (1920) en Gerrit Verrips (1927).
Voorts is geraadpleegd:
• Gemeente Archief Vianen, bevolkingsregister Everdingen (met dank aan Ko Ruijter)
• Brand, M. e.a., Vianen in 1832. Grondgebruik en eigendom, Kadastrale Atlas Provincie Utrecht 17, Vianen 2008
• Gun, A. van der, The Everdinghen bi der Kercken, Everdingen 1975
• Straten, L. van, Hagestein en Everdingen zoals het vroeger was, Utrecht 1978

Addendum
In bovenstaand artikel wordt meerdere malen Gerrit Verrips vermeld. Gerrit is op zondag 25 maart 2012 overleden.


Op deze foto is duidelijk te zien dat de Korte Meent nog rechtdoor de Lekdijk op gaat, westelijk van t Lot. Tegenwoordig ligt dit deel meer oostelijk.


Luchtfoto van zuidelijke helft van de Korte Meent, gemaakt in 2006.


Verboden Kringen Kaart uit 1903, met bovenaan alle huisjes van de Korte Meent.